Mijn zwager Wim. Ik leerde hem kennen lang voor ik zijn zusje ontmoette. Een jaar of veertien misschien vijftien moet ik geweest zijn. 1957/58 dus. Na een lang ziekbed was ik weer helemaal het ventje en ging weer voetballen. Bij Feijenoord kon ik niet meer terecht. Zij kenden mijn ziekteverleden en namen geen risico. Maakte niet zo veel uit, zou toch nooit in het 1e gespeeld hebben, maar een vriendje speelde in FSV Pretoria en dat moest leuk zijn.
Ik dus naar Prut. Al in de eerste wedstrijd dat ik daar speelde had ik het naar mijn zin. Het was een zeer behoorlijk B-team dat lekker mee kon draaien in de competitie, niet in het minst door het keepertje dat we hadden. Keepers horen lang te zijn als ze goed willen worden. Onze keeper was al goed en toch het kleinste mannetje in het veld. Wimpie heette hij. Klein maar brutaal. Had maling aan de hele wereld en maakte zelf wel uit of de tegenstander een doelpunt maakte. Willempie pakte elke bal. Hoog in de lucht, laag over de grond, het viel helemaal niet op dat hij klein was. Een mannetje van elastiek, anders kan ik het niet uitdrukken. Een kereltje dat je niet snel zou vergeten. De meeste tegenstanders ook niet denk ik. Was er soms een aanvaller die verhaal bij hem wilde halen? Hij ging er op af met een houding van ‘wat denk je mij te kunnen maken joh’? Kon hij makkelijk doen, zijn ploeggenoten sprongen altijd in de bres en Willempie kon lachend zijn winst incasseren. Een klein etterbakje waar je geen hekel aan kon hebben.
Ergens begin 1963, ik had op een zondag niets te doen werd ik door een broertje uitgeno-digd mee te gaan naar vrij dansen. Zijn verkering was uit en hij wilde wel gezelschap. Mee dus. Om het kort te houden, de ex van mijn broer moest zo nodig bij ons komen zitten en ik kwam een beetje onder de indruk van een leuk meisje met een heel erg lief gezichtje dat achter me zat met wat vriendinnen. Vroeg haar natuurlijk ten dans en volgens mij hebben we de rest van de avond samen gedanst. Wilde haar thuis brengen, maar dat hoefde niet. Na afloop ging ik met mijn broer weer op huis aan toen ik haar zag lopen. Meerijden? Toen ze zag dat ik een scooter had was ze om. Eraf broer! En hij stapte af. Ging toen zijn ex maar thuis brengen.
Zo ontmoette ik dus het zusje van Wimpie. Die avond kwam ik mijn vrouw tegen en later bleek ook mijn broer toen zijn ex in de armen gesloten te hebben.
De familie heette me welkom en ik kwam Wim dus weer tegen. Geen spat verandert. De-zelfde kleine eigenwijze sodemieter met een hele grote mond. Ik kwam ook zijn vrienden tegen. Wim wist ze uit te kiezen of trok ze aan. Zijn vrienden waren altijd veel groter en sterker dan hij. Een beetje typerend voor zijn hele leven.
Bij de marine zat hij. Logisch, als je bij scheepsbouwer Piet Smit hebt gewerkt, en je moet in militaire dienst? Varen maar. En dat kon hij als de beste. In marinehaven Hellevoetsluis was hij gelegerd. Probleem? Ze hadden alleen geen schepen. Hij wist na een jaar dienst helemaal niets van varen maar kende elke straatsteen. De grassprieten moest hij ertussenuit halen. Dag in dag uit was dat zijn werk. Hij kon er wel om lachen. Natuurlijk, hij kon overal om lachen. Het leven was toch leuk?
Soms bracht hij een vriendje mee. En dat was dan altijd een grote sterke kerel. Wim was niet sterk maar had een grote mond, en zijn sterke vrienden waren bijna altijd een beetje verlegen. Konden de grote mond van Wim wel gebruiken en op prijs stellen. Hoefden ze zelf niet zoveel te zeggen.
Wim en ik konden best goed met elkaar opschieten, maar zijn toch nooit echte vrienden geworden. Hoefde ook niet. Ik was zijn type niet. Ik was wel groter maar misschien niet groot genoeg. Luisterde wel naar iedereen, maar had ook antwoorden dus, niet verlegen genoeg. Hij was ook niet zo gewend om commentaar te krijgen op zijn praatjes, terwijl ik het normaal vond om het met iemand niet eens te zijn.
Via via hoorde ik wel dat hij dat waardeerde, maar hij sprak het nooit uit. Hoefde ook niet.
Vorig jaar hoorden we dat hij maagkanker had. Een verschrikkelijk bericht. Wim kende het traject. Bestralingen en opereren. Niet alles ging helemaal goed. Veel sneller dan gepland moest hij na de bestralingen onder het mes.
Een poosje leek het voor buitenstaanders alsof hij het gered had. Helaas. Hij moest een strijd aangaan waar grote sterke vrienden geen hulp konden bieden. Eindelijk stond hij alleen. Moederziel alleen moest hij de grote strijd aangaan die een mens ooit moet verliezen.
Eindelijk zag ik Wim. De echte Wim. Hij besefte dat hij zijn tegenstander niet kon afbluffen en nam het initiatief. “Ik ga dood zei hij, maar ik maak zelf uit hoe mijn einde eruit ziet”. Wim was ineens niet meer dat kleine kereltje.
Wim had al die grote sterke kerels nooit nodig. Op momenten dat je echt sterk moet zijn kon hij het als een echte vent.
Dinsdag 15 juni ’10 , 14:30 uur, het kan een paar minuten schelen, maar mijn zwager,
Johan, Wilhelm, Christiaan, Tengeler, was mijn zwager niet meer. Helaas.
T©n van Dongen

Mooi!
lieve ome ton
wat een mooi stukje heb je over me vader geschreven liep er helemaal vol van.vooral dat laatste stukje
hij heeft zijn ziekte zeker moedig gedragen zonder te klagen ,bedankt voor het plaatsen van dit stuk
liefs van je nichtje gitta